Ze komt naar me toe om te werken aan haar onzekerheid. Ze krijgt de laatste tijd veel feedback over dat ze saai is, weinig kleur laat zien en zacht praat. Haar gezicht staat strak, haar mond een streep.
Ik leg haar uit over het onderbewuste. Dat alles wat we meemaken wordt opgeslagen in het onderbewuste. Als dat prettig is, komen daar behulpzame patronen en overtuigingen uit voort. En als dat stressvolle of traumatische gebeurtenissen zijn of spanningen vanuit het gezin van herkomst, dan komen daar ondermijnende patronen en overtuigingen uit voort.
Dit begrijpt ze. Die onzekerheid en alles wat er bij hoort – zich inhouden, aanpassen, niet haar plek innemen, niet haar eigen kleur laten zien – die kan ze goed plaatsen. Het was namelijk nooit goed genoeg voor haar dominante moeder.
Ze wil weten hoe ze hier af komt, en het liefst zo snel mogelijk. Ze is er zo klaar mee. Iedere keer wordt ze door haar omgeving bevestigt dat ze niet in haar kracht staat. Waardoor ze zichzelf steeds minder waard gaat vinden.
Ik vertel haar dat ik haar begrijp. Ik ken het ook zo goed, dat gevecht tegen mezelf om nu eindelijk klaar te zijn met dat minderwaardige gevoel. En … dat een gevecht met jezelf maar één verliezer kent, namelijk jezelf. Ik laat haar weten dat je een patroon niet kunt oplossen met datzelfde patroon, maar dat het iets anders vraagt.
Mededogen.
Mededogen voor jezelf en je schaduwkanten.
Ik zit bij haar, terwijl ze met zichzelf worstelt. Ze huilt, ze schreeuwt, ze snikt. Haar lichaam schudt en doet pijn.
Ik ben bij je, zeg ik keer op keer tegen haar. Je bent veilig.
En dan zie ik haar verzachten. De strakheid verlaat haar gezicht, haar spieren ontspannen.
Ik ben bij je, fluistert ze tegen zichzelf. Je bent veilig.